Vrouwenbesnijdenis is verankerd als een socioculturele norm in de collectieve en patriarchale Somalische samenleving. Het gebruik is diep verweven met culturele waarden rond vrouwelijke maagdelijkheid, deugdzaamheid en het vrouwelijk lichaam. Somalische vaders dragen traditioneel de verantwoordelijkheid voor de besnijdenis van hun zonen en niet hun dochters, waardoor ze er minder bij betrokken zijn. Meerder bronnen vermelden dat de beslissing bij de moeder ligt en de grootmoeder een aanzienlijke invloed heeft. Binnen de Somalische samenleving is een huwelijk bepalend voor de status en welvaart van het individu. In de Somalische cultuur is het een wijdverspreide opvatting dat de besnijdenis een voorwaarde is om te kunnen trouwen en een gezin te stichten. Het niet besneden zijn, veroorzaakt schaamte en stigma en bemoeilijkt, volgens de meerderheid van de geraadpleegde bronnen de huwelijkskansen van het meisje. Deze reputatieschade raakt ook aan de status van het gehele gezin. Om die reden kan er een aanzienlijke druk zijn vanuit de naaste familie om de besnijdenis te ondergaan. Wat het moeilijk maakt om dit te weigeren/ te vermijden. Sommige moeders slagen erin hun dochters te beschermen tegen deze praktijk. De mogelijkheid om dit te doen hangt af van de persoonlijkheid van de moeder, of zij de nodige volharding in deze beslissing kan waarmaken en zich kan verzetten tegen de psychologische druk van zowel familie als de samenleving. Daarnaast kunnen haar opleidingsniveau, de kennis over VGV, de financiële en sociale status en in mindere mate de culturele en geografische affiliatie een rol spelen.
VGV wordt bijna overal toegepast in Somalië met weinig verschil tussen de verschillende socio-economische groepen, geografische locaties en het opleidingsniveau. Meisjes zijn tussen 5 en 10 jaar oud wanneer ze worden besneden. Bijna alle vrouwen (99 %) tussen 15 en 49 jaar oud zijn besneden. Deze prevalentiegraad is grotendeels onveranderd gebleven op basis van de beschikbare data uit 2006, 2011 en 2020. De VGV-prevalentie bij Somaliërs is in de buurlanden bijna even hoog als in het land zelf. Er is geen nationale wetgeving die de VGV-praktijk, en de uitvoerders ervan, strafbaar stelt.
Somaliërs onderscheiden twee besnijdenisvormen: de faraonische vorm (gudniika fircooniga) en de sunna-besnijdenis (gudniika sunna). De sunna-besnijdenis wordt doorgaans omschreven als een mildere vorm. Echter uit verschillende geraadpleegde bronnen blijkt dat een sunna-besnijdenis in de praktijk alle vormen van besnijdenis kan zijn, gaande van WHO-type 1 tot en met WHO-type 4. Die onduidelijkheid heeft onder andere tot gevolg dat meisjes in de praktijk geïnfibuleerd kunnen zijn. Voor Somaliërs heeft de term sunna een religieuze connotatie en deze besnijdenisvorm wordt gezien als religieus toegelaten. De jongere generatie zou een voorkeur hebben voor deze besnijdenisvorm.
De faraonische variant komt overeen met het WHO-type III, een infibulatie. De meeste vrouwen zijn geïnfibuleerd (64 %). Deze besnijdenisvorm wordt geassocieerd met ernstige complicaties en gezondheidsproblemen, in tegenstelling tot de sunna. De Engelse term voor vrouwenbesnijdenis FGM/C wordt in Somalië meestal als guniinka fircooniga vertaald waardoor enkel deze besnijdenisvorm gezien wordt als VGV. Dit kan tot gevolg hebben dat Somaliërs stellen dat ze hun dochters niet besneden hebben terwijl de meisjes een sunna-besnijdenis hebben ondergaan. Geïnfibuleerde vrouwen moeten worden geopend om seks en een bevalling mogelijk te maken. Soms kan dit ook omwille van medische redenen. Het opnieuw dichtnaaien of herinfibuleren kan na een scheiding of een bevalling. Er is geen data die stelt dat dit systematisch gebeurt. Zowel na een bevalling als na een scheiding hangt de keuze voor een herinfibulatie af van de context van de vrouw. Die keuze kan beïnvloed worden door de sociale druk van een echtgenoot, familie, vrienden of soms de vroedvrouw of besnijdster. In geval van een buitenechtelijke relatie en een verkrachting kan een geïnfibuleerde vrouw ook op verzoek opnieuw worden dichtgenaaid.
Meerdere bronnen halen aan dat de VGV-prevalentie niet afneemt maar dat er een daling merkbaar is van het aantal infibulaties. Er is een verschuiving naar de minder ingrijpende sunna-besnijdenis. Enkele bronnen vermelden ook een toename van de medicalisatie van de besnijdenispraktijk.
Politique de traitement
Depuis la chute du président Siad Barre en 1991, les conditions générales de sécurité en Somalie sont dans une large mesure déterminées par un conflit armé de longue durée ayant entraîné le déplacement interne de très nombreux Somaliens ou leur fuite à l’étranger. Ce conflit consiste essentiellement en des affrontements opposant l’organisation armée Al-Shabaab, qui contrôle surtout les campagnes du centre et du sud du pays, aux forces de sécurité nationales et internationales.
Cette situation extrêmement complexe n’est pas de nature telle que tout Somalien doive, par définition, bénéficier d’un statut de protection internationale du seul fait de son origine. Pour certains profils, la crainte de persécution est sérieuse et fondée. Ces profils peuvent dès lors compter sur la reconnaissance du statut de réfugié.
Il ressort des informations disponibles que le degré des violences, l’ampleur de la violence aveugle et l’impact du conflit en Somalie varient considérablement d’une région à l’autre. Bien que la situation dans certaines régions puisse être très complexe, il ressort de ces informations qu’aucune région de Somalie ne présente une situation exceptionnelle où le degré de la violence aveugle serait tel qu’il y aurait de sérieux motifs de croire qu’un civil, du seul fait de sa présence sur place, y courrait un risque réel d’être exposé à une menace grave pour sa vie ou sa personne au sens de l’article 48/4, § 2, c) de la loi du 15 décembre 1980.