Internationale Vrouwendag en het recht voor vrouwelijke slachtoffers van gendergerelateerd geweld

Internationale Dag van de Rechten van de Vrouw: focus op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat het recht op internationale bescherming bevestigt voor vrouwen die slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld

Op 16 januari 2024 velde het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) een arrest dat belangrijke verduidelijkingen bevat over de toekenning van internationale bescherming aan vrouwen uit derde landen die gendergerelateerd geweld ontvluchten. Ter gelegenheid van de Internationale Dag van de Rechten van de Vrouw vestigt het CGVS de aandacht op bepaalde elementen van het arrest en benadrukt het dat de praktijken van het CGVS in overeenstemming zijn met de bepalingen van het arrest.

Het Hof oordeelde dat “vrouwen in hun geheel kunnen worden geacht te behoren tot een bepaalde sociale groep in de zin van de “Kwalificatierichtlijn” (richtlijn 2011/95/UE, artikel 10, paragraaf 1) wanneer bewezen is dat zij in hun land van herkomst op grond van hun geslacht blootgesteld zijn aan lichamelijk of geestelijk geweld, waaronder seksueel geweld en huiselijk geweld” (zaak WS, C621/21).

Het arrest komt terug op de twee voorwaarden die nodig zijn om een groep als een "bepaalde sociale groep" in de zin van het Verdrag van Genève te beschouwen.

Ten eerste wijst het arrest erop dat “het feit dat iemand een vrouw is, een aangeboren kenmerk is en dus volstaat opdat aan deze voorwaarde is voldaan”. Het verduidelijkt dat “vrouwen die een bijkomend gemeenschappelijk kenmerk delen, bijvoorbeeld een ander aangeboren kenmerk, een gemeenschappelijke achtergrond die niet gewijzigd kan worden, zoals een bijzondere gezinssituatie”, ook tot een bepaalde sociale groep kunnen behoren en “het feit dat vrouwen zich hebben onttrokken aan een gedwongen huwelijk of dat gehuwde vrouwen hun huishoudens hebben verlaten, kan worden aangemerkt als een “gemeenschappelijke achtergrond die niet gewijzigd kan worden in de zin van die bepaling”.

Ten tweede wijst het arrest erop dat “[…] vrouwen door de directe omgeving als afwijkend kunnen worden beschouwd en kunnen worden erkend als personen met een eigen identiteit in die omgeving, met name ten gevolge van de sociale, morele of juridische normen die in hun land van herkomst gelden”.

Bovendien wijst het arrest erop dat het verzoek in de eerste plaats aan het Verdrag van Genève moet worden getoetst. Het stelt dat als geen van de vijf criteria van het Verdrag van Genève in aanmerking wordt genomen, vrouwen die in hun land een reëel risico lopen te worden gedood of het slachtoffer van geweld te zijn, subsidiaire bescherming moeten krijgen als hun nationale autoriteiten hen niet kunnen of willen beschermen.

Een belangrijke stap naar een grotere harmonisatie van de praktijken

Op Belgisch niveau stemmen de praktijken van het CGVS, in het bijzonder wat de kwalificatie van de ondergane of gevreesde handelingen betreft, al overeen met de bepalingen van dit arrest, aangezien de interpretatie van het begrip sociale groep in België al zeer ruim is.

Op EU-niveau zou dit arrest moeten leiden tot een aanzienlijke vooruitgang in de harmonisatie van de praktijken in de 27 lidstaten met betrekking tot vrouwen die gendergerelateerd geweld ontvluchten. Zodra het HvJ-EU het arrest heeft geveld, moet de nationale rechter die de zaak heeft doorverwezen, de zaak oplossen in overeenstemming met de beslissing van het Hof. Op dezelfde manier is de inhoud van dit arrest bindend voor andere nationale rechtbanken die met een soortgelijk probleem worden geconfronteerd.

08 maart 2024